Ik ben het bladgroen

(werk: Nelly van Antwerpen)

Ik ben het bladgroen –
kleine oase van glinsterend licht.
Ik ben een naam
geschreven in samen –
tweepennig gedicht

Muren van tijd –
wanden van afstand en angst
Ik stap over de grens –
door niemand bedacht.
Aan jou ben ik mens –
bloesem en kracht

Ik ben verbonden
met jouw dromen –
maar van dromen ben ik niet.
Aan de oever van tijd
ben ik duizelend riet

Ik ben de wortels
waar gisteren en morgen
hun zinnen vinden.
Lees mij- ik ben vandaag –
in liefde gedicht,

Zou het?

Zou er iets van jou zijn
tussen de woorden om mij heen?
Ik lees een kus
een vloedlijn – dansend blauw
opgerichte stenen
parels van herinnering

Vinden jouw ogen mijn letters
soms heel even onbewaakt een ogenblik?
Ik tuur het zure blauw
schilderij van opvliegend licht –
de leegte mij te lang
ik hoop

op een streekje jou,

Dat woord

Wie dit woord vindt
mag het houden.
Ik vond het in de luwte.
De zon op doortocht
de wind lag zwijgend
te wachten op druk.

Slaapwandelend
struikelde ik bijna.
Het woord keek mij aan
en wenkte. Ik las
in haar ogen en zag.
Mijzelf met haar

op mijn lippen. Lach
om mijn mond.
Zij. Onuitspreekbaar.
Haar taal was gedicht.
Zij wortelde diepte
in mijn zinnen.

Zij is het, die ontgint,

Ontdekking van de hemel

Ergens in de nacht ben ik –
dolend tussen dozen letters
zoek ik woorden
om het licht te schilderen

dat als paardenbloemenpluis
mijn huid streelde –
mij bladeren en vleugels gaf

En ik vind lieve zinnen –
een huis vol ruimte
om te dwalen – dag
vol zonnestralen

het licht in de letters
en ik lig lente
op mijn rug in het gras,

Instilling

Bij het werk Verstilling, van Nelly van Antwerpen.

Even een huis waar ik kind was ….

Herinneringen lekken –
lopen langs mijn wangen
zilvervisjes op het droge
het papier onder mijn woorden
valt traag in stof uiteen

Openslaande deuren –
dichtgeslagen woede
jenever en sherry dromen
de muren lach en littekens
waarin het kind verdween

Liefde was hier – onmacht –
schouwspel van vinden
verliezen en niet ontkomen
aan degenen
die wij geworden zijn,

Tevreden

Hij raakte met zijn schrijvershand
de binnenkant
van haar dij – zij las zijn zucht
en opende traag
haar ogen – zij zag
hem groeien in haar blik
Zij voelde zachtjes
aan zijn zinnen – ze proefde
de strofe van het minnen
wimperslag van even hemel
en tevreden
legde ze het gedicht terzij,

Blauw

Het blauw droomde van het palet
waarop hij even heel even niets meer
dan zichzelf was

Een stem weerklinkt de warmte
van wat vervloog op levend linnen
veren glanzend zwart

Jij bent meer dan naam in mij –
al mijn vers en vezel ademt jou
in talen van de nacht,